Zien als een wolf

Over controle, zorg en samenleven met de natuur

 

Hoe moeten wij ons verhouden tegenover de niet-menselijke natuur? Hoe is deze relatie aan het veranderen? In dit gastblog vat Jos Spijkerman, inmiddels afgestudeerd in de filosofie en de sociale planologie, zijn afstudeeronderzoek samen. Om een goed beeld te hebben van onze relatie met de natuur, zo stelt hij, moeten we ons afvragen wat er zoal gebeurt op de plekken waar natuur en maatschappij elkaar tegenkomen. Die plekken zijn natuurlijk overal. De ontologie, het filosofische onderzoek naar wat het inhoudt om te bestaan, kan hierbij helpen. Al moeten we dan niet vertrekken vanuit vastgeroeste wereldbeelden, maar er met een frisse blik opnieuw naar kijken. Zo’n blik die de wolf waarschijnlijk had, toen zij hier in 2015 de grens over stapte.
 
In de 17e en 18e eeuw, terwijl verstedelijking en grootschalige landbouw een steeds grotere rol kregen in het Nederlandse landschap, werden wolven op succesvolle wijze uitgeroeid. Vanwege soortgelijke situaties in andere West-Europese, kromp het leefgebied van deze dieren naar slechts de bergen van Spanje, Italië en Oost-Europa en raakten ze met uitsterven bedreigd. Op een conventie in Het Zwitserse Bern werd afgesproken om dit tegen te gaan, en kregen wolven een beschermde status op het continent. Nog steeds bleven wolven voor lange tijd afwezig uit Nederland. Ondertussen ging de groei van landbouw en de verstedelijking in Nederland door tot het huidige punt waarop vaak gesteld wordt dat in ons land elke vierkante meter gepland is. Deze ontwikkeling ging grotendeels ten koste van de natuurgebieden, die op hun beurt worden beschreven als klein en verspreid.
 
En toch, sinds 2015, is de wolf terug.
In de media worden boze en angstige verhalen over wolven die schapen vermoorden en verschijnen in bewoonde gebieden afgewisseld door sussende woorden van ecologen en natuurbeschermers die beargumenteren dat er geen reden is om ons zorgen te maken, en dat wolven juist goed zijn voor het ecosysteem. Omdat Nederland 150 jaar lang geen wild roofdier heeft gehad, en wellicht vanwege de sprookjesachtige aura die om de wolf heen hangt, wordt er enthousiast gerapporteerd over het onderwerp; er is een levendig publiek debat. Terwijl ecologen benadrukken dat het gedrag dat de wolven gebruikelijkerwijs laten zien hartstikke natuurlijk is, stelt de meerderheid van een enquête in de Telegraaf dat “er geen ruimte is voor wolven in Nederland”. Politici, beleidsmakers en andere verantwoordelijken worden gevraagd om te reageren op de uitdagingen die de wolf met zich meebrengt. In mijn scriptie heb ik onderzocht hoe zij dit doen.
 
Verhouding met de omgeving
Tijdens mijn opleiding in de filosofie was ik geïnteresseerd geraakt in de relaties tussen mens en natuur en mens en hun omgeving, waar veel antropologen en sociologen van wetenschap en technologie zich mee bezig houden. Ik schreef een scriptie over airconditioning en klimaatverandering, maar was nog niet helemaal klaar met studeren dus plakte er nog een master sociale planologie achteraan. Tijdens deze opleiding kon ik nog meer bezig met de interessante vraagstukken die mens/natuur-relaties behelzen: als wij op zoveel manieren deel zijn van de natuur, is het dan nog wel nuttig een onderscheid te maken? Is klimaatverandering niet het bewijs dat dit onderscheid politiek juist heel schadelijk is geweest? En wat betekent het voor de planologie om dit los te laten? Kortom, hoe is samenleven met de natuur mogelijk?

De discussie omtrent de wolf spreekt mij aan, natuurlijk door de spanning en cool-heid van dit dier, maar ook omdat – juist door deze sprookjesachtigheid – de terugkomst van dit beest een hoop sociaal-politieke stof heeft doen opwaaien. Interessant, omdat het publieke debat over de wolf eigenlijk gaat over zoveel meer dan de wolf: hoe verhouden wij ons in Nederland tot niet-menselijke natuur? Hoe vinden wij een eerlijke verdeling van de schaarse ruimte?

Tot op zekere hoogte is de niet-menselijke natuur in Nederland altijd wel beheersbaar geweest. Zodra er te veel herten zijn, schieten jagers er een aantal dood om de populatie te reduceren. Als de otter verdwijnt, wordt er een grondig herintroductieprogramma begonnen om het dier terug te brengen in het wild. Maar bij de wolf lijkt het erop dat-ie terugbijt. En niet alleen vanwege het jagen op schapen: door de uitgebreide media-aandacht, natuurbeschermingswetten en een veranderend ethisch beeld op dieren en de natuur verstoort het geval van de wolf de manier waarop natuurbeheer al decennialang gebeurt. Hier komt nog bij dat de wolf niet vaak wordt gezien voordat hij aanvalt; hij is haast ongrijpbaar.

Dit is een uitdaging voor het samenleven van mensen en niet-mensen in de toekomst in ons dichtbevolkte land. Het dwingt ons om onze menselijke positie in het natuurlijke ecosysteem te heroverwegen. Maar, zoals natuurfilosoof Martin Drenthen benadrukt, deze uitdaging is helemaal niet zo nieuw als het lijkt. De natuur daarbuiten beet altijd al terug, is altijd wild gebleven. De terugkomst van de wolf legt slechts bloot dat we in onze ruimtelijke inrichting zijn verleerd hoe we moeten leven in een wereld die – nog altijd – in hoge mate oncontroleerbaar en wild is. Net als het groeiende risico op overstromingen, noodweer en pandemieën, laat de wolf zien dat onze omgeving niet geduldig zal blijven wachten terwijl wij het cultiveren, exploiteren en controleren. Deze ontwikkelingen laten zien dat mensen niet de enigen zijn met maatschappelijke impact.

Controle
Wij mensen beschouwen onszelf graag als superieur vanwege onze intelligentie, onze taal, of ons vermogen om de natuur te beïnvloeden. Maar wat als we mensen niet zouden beschouwen als het topje van een soort macht-pyramide, maar als entiteiten die zij-aan-zij staan met niet-menselijke dieren en dingen in de wereld? Met deze denkwijze verandert er een hoop van wie wij dachten te zijn. We moeten wellicht onze activiteiten gaan heroverwegen, en vragen gaan stellen waarop het antwoord zomaar eens oncomfortabel zou kunnen zijn. Is het bestaan van de bio-industrie nog wel te verantwoorden?  Is natuurbeheer überhaupt mogelijk, of moeten we dit juist laten? Hoever kunnen we gaan met ons handelen, als alles wat we doen een eindeloze invloed heeft op anderen?
 
In dat klassieke pyramide-achtige wereldbeeld, waar wij dus de dienst uitmaken, lijkt het voor mensen mogelijk om controle te hebben. En dit is decennialang bevestigd geweest, helemaal in Nederland: het water heeft zich laten temmen achter dijken, de bodem heeft zich laten bewerken, gewassen en dieren zijn gecultiveerd. Binnen het arrogante wereldbeeld dat wij alles onder controle hebben, lezen dit soort voorbeelden als een deterministisch evolutionair verhaal waarin mensen steeds slimmer worden, verder ontwikkelen en de natuurlijke wereld naar hun hand zetten. Maar de systemen die wij gebouwd hebben om dit te doen lijken hun grenzen bereikt te hebben. Water laat zich niet meer domineren, want het risico op overstromingen en waterschade wordt steeds groter. De bodem is uitgeput en steeds lastiger om te exploiteren op gebruikelijke wijze. Gecultiveerde gewassen hebben last van plagen en grootschalig geïndustrialiseerde dierhouderij van pesten. Na eeuwen van domesticatie, cultivatie en zogenaamde controle, blijkt de natuur toch een eigen perspectief op de zaak te hebben. Oncontroleerbaar en wild te zijn, in de woorden van Drenthen. De wolf is terug.
 
Maar heeft die controle ooit écht bestaan, of was dat een illusie? Het is maar net hoe je het woord ‘controle’ begrijpt natuurlijk, maar volgens mij was dat vertrouwen op onze controle een flinke overdrijving van de werkelijkheid. Achter een dijk is het prima wonen, maar dat is alleen maar omdat je kan negeren hoeveel werk het kost om deze dijk te bouwen en beheren (én hoeveel werk de dijk zélf eigenlijk doet). Nu het water aan alle kanten op ons afkomt worden we gedwongen om een tweede keer over die dijk na te denken. Ook natuurbeheer is nooit af: altijd duiken er invasieve soorten op, groeit de ganzenpopulatie enorm, of woekert een plant de spuigaten uit. Van controle is hier dan weinig sprake.
 
Onderzoek het handelen, niet het politieke praatje
Ik begon mijn scriptie met dit gedachtenexperiment. De titel ‘Zien als een wolf’ is een referentie aan het boek Seeing like a state van James C. Scott, waarin hij gefaalde groot-modernistische projecten behandelt van grote staten die vergeten wat er op de grond gebeurt. Ook mijn project om te ‘zien als een wolf’ is gefocust op wat er precies op de grond gebeurt: een hypothetische wolf stapt de Nederlandse grens over en brengt daar een hoop teweeg. Wat gebeurt er precies? Welke personen worden gevraagd te reageren? Welk beleid komt in actie? Kortom, welke mensen en niet-mensen worden gemobiliseerd door deze gebeurtenis? Op deze manier probeerde ik te vermijden dat ik het onderzoek in ging met al te veel sprookjesachtige vooroordelen. En hoop ik de aanname te ontwijken van controle van bovenaf.

In mijn onderzoek heb ik dus een aantal mensen geïnterviewd die verantwoordelijk zijn, of verantwoordelijk zijn gemaakt, voor de Nederlandse reactie op de terugkomst van de wolf. Ik bevroeg beleidsmakers, natuurbeschermers en jagers, maar ook schrijvers en de beheerder van een Facebook-pagina die ageert tegen de wolf. Maar bij deze interviews was ik minder geïnteresseerd in hun meningen, ideeën en gevoelens, en meer in hun handelen, hun dagelijkse praktijk. En in dat handelen stonden de meeste voor- en tegenstanders heel wat dichterbij elkaar dan een eerste indruk doet denken. Sterker, in de dagelijkse praktijk zijn er ineens geen voor- en tegenstanders meer; daar heerst eerder een genuanceerd beeld waarin er gewoon wat moet gebeuren. Hekken worden opgetuigd om het leven van schapen en de rust van boeren te behouden, publieke campagnes worden gestart om het publiek op de hoogte te stellen van risico’s en voordelen van de wolf, maar ook in politiek en beleid – vormen van handelen te midden van de andere soorten handelen – wordt de situatie nauw in de gaten gehouden.

Wat de planologie, en ook de filosofie trouwens, nog wel eens wil vergeten, is dat het landschap, de maatschappij, de wereld, niet van bovenaf gemaakt worden. De plannen, analyses en mooie plaatjes die heersen in de planologie doen soms denken van wel, maar het wordt pas echt leerzaam als je naar het handelen van uitvoerders gaat kijken. De onlangs overleden socioloog-filosoof Bruno Latour leert ons iets soortgelijks in zijn boek We Have Never Been Modern. Zijn antropologische onderzoek naar wetenschappers in een laboratorium leerde hem dat de dagelijks praktijk van wetenschappers helemaal niet uitgaat van een onderscheid tussen cultuur en natuur. Dit onderscheid wordt pas gemaakt achteraf, bij het opschrijven van de feiten, in wat Latour ‘purificatie’ noemt. In de praktijk is er geen simpele tweedeling.

Anders dan de gebruikelijke sociale wetenschappen, was ik voor dit onderzoek niet benieuwd naar politieke principes en meningen. In plaats daarvan wil ik weten wat er daadwerkelijk gebeurt in de maatschappij. Niet: wat zijn verschillende beelden op de maatschappij, maar: hoe wordt de maatschappij gemaakt? Om deze reden had ik in mijn onderzoek een andere methode nodig dan anders. Ik gebruikte hiervoor een methode genaamd ‘praxiografie’, ontwikkeld door etnograaf-filosoof Annemarie Mol. Zij bouwt voort op Latours theorie, en doet onderzoek naar het menselijk lichaam. In haar boek The Body Multiple gebruikt ze deze praxiografische methode om in een ziekenhuis in Nederland te onderzoeken op welke manieren ziekte wordt behandeld. Ze ondervindt dat artsen, geneeskundigen en patiënten allemaal een verschillende opvatting hebben van dezelfde ziekte, maar elkaar toch niet tegenspreken. Het lichaam, zo concludeert ze, is multiple, of veelvoudig. Niet meerdere opvattingen van een en hetzelfde ding, of veel verschillende dingen, maar iets daartussenin.

Zorgpraktijken
Het is volgens mij geen toeval dat deze methode in een ziekenhuis is ontwikkeld: hier staat de zorgpraktijk centraal. Als we, voor onze verhouding tegenover de omgeving, een ander beeld zoeken dan eentje waarin de mens in controle is (want controle, zoals ik hierboven zei, is een illusie en een overdrijving van hoe de verhoudingen daadwerkelijk liggen), dan is een zorg-relatie wellicht een goed alternatief. Deze kunnen we breder trekken dan het ziekenhuis. We kunnen namelijk planologie, stedenbouw en zelfs politiek als ‘zorgpraktijken’ zien. En dan niet alleen meer met een focus op de mens; zoals ik hierboven beargumenteerde is dat niet meer genoeg. In mijn scriptie beargumenteer ik daarom, in navolging van planoloog Jonathan Metzger, dat de planologie gezien moet worden als ‘zorg voor meer-dan-menselijke ruimtes’. Ruimtes, omdat de planologie zich natuurlijk bezighoudt met ruimtelijke vraagstukken. Meer-dan-menselijk, omdat het voortaan niet alleen meer focust op mensen. En zorg, omdat de verhoudingen dan minder controle-gedreven worden, en meer waarde-gedreven.

Dit is een verschuiving in het denken over onze omgang met de omgeving: in plaats van op rationele wijze domineren, zien wij het voortaan als zorg dragen voor de omgeving, voor de natuur en het landschap. Maar belangrijk: het blijft bij een verschuiving in het denken. In het doen, was dit in principe al wat er gebeurde. Pas in de purificatie, in Latours woorden, ontstonden de onderscheiden waar wij zo aan hechten. Wij zijn nooit in controle geweest, want dat vereist een wereldbeeld waarin wij domineren. Maar steeds meer mensen zien in dat wij deelnemers zijn in een gelijkwaardigere relatie met de materialen die wij omvormen tot gereedschap, met de bodem waar wij gewassen op verbouwen en met het water dat door onze rivieren stroomt. We dachten dat controle mogelijk was, maar moeten onder ogen zien dat dit een illusie is. Dat de modernistische ambitie om de natuur te domineren niet meer doet dan de relaties die zorg vereisen aan het zicht onttrekken. Mens, natuur, boer, wolf, politicus… we hebben allemaal zorg nodig.

Conviviality
Een groeiende beweging binnen de natuurconservatie-wereld is die van de Convivial Conservation. Het woord conviviality is te vertalen als samen-leven (con-vive) of volgens Google Translate, als “gezelligheid”. In hun werk The Conservation Revolution, brengen Bram Büsscher en Robert Fletcher dit naar het veld van de natuurbescherming. Waar natuurbescherming voorheen werd benaderd vanuit een industriële invalshoek (economiseer de natuur, maak haar waarde zichtbaar in ecosystem-services) of een anti-menselijke invalshoek (een radicale scheiding tussen mens en natuur, waarbij inheemse menselijke stammen die in relatieve harmonie leven met de natuur meestal ook moeten oprotten), benaderen zij de natuurbescherming convivially: er is geen radicale scheiding tussen mens en natuur, dus een eco-politiek rechtvaardig samen-leven is de beste benadering. Volgens deze benadering zijn we niet in controle, maar maken we deel uit van de natuur. Op deze manier proberen zij structurele verandering te bewerkstelligen naar een gelijkwaardige, rechtvaardige politieke omgang met de omgeving. Hun inspiratie halen ze uit de praktijk en proberen zo, net als ik in m’n scriptie, een alomvattende, dominante, visie van bovenaf te vermijden.

Als deel van mijn scriptie interviewde ik Ray Dorgelo van de organisatie Canine Efficiency, voor wie ik dit gastblog schrijf. Hij beschermt landbouwhuisdieren tegen de wolf, door bijvoorbeeld rasters te plaatsen of beschermingshonden te implementeren. Vaak wordt technologie gezien als iets dat je simpelweg kunt implementeren om een probleem op te lossen (dat geldt in elk geval voor de airconditioner waar ik eerder een scriptie over schreef). Maar Ray doet me inzien dat het ontwikkelen, implementeren en gebruiken van technieken vaak ook hard werken is. Om er zeker van te zijn dat het werkt moet er geëxperimenteerd worden, er moet gefaald worden en vervolgens opnieuw geprobeerd. Ik vind het een verfrissende les, eentje die snel vergeten wordt in een politieke tweestrijd. Als een kant van het debat als ‘voor’ en een andere als ‘tegen’ wordt bestempeld, vergeten we de nuance. Die nuance kan soms bestaan uit hard werken, uit niet-weten, uit proberen en falen en opnieuw proberen. Een zorg-relatie kent niet altijd succes, maar blijft ten minste in de buurt en gaat het probleem niet uit de weg.

De theorieën en boeken die ik aanhaal zijn allemaal leuk en aardig, en het is simpel om op te schrijven waar we naartoe zouden moeten. Toch wil ik nog een keer teruggrijpen op wat Martin Drenthen zegt: onze omgeving was altijd al oncontroleerbaar. De wolf is eigenlijk nooit weggeweest. Met klimaatverandering op de stoep zal “de natuur” vaker terugbijten en ons politieke denken kan zich er maar beter op voorbereiden. En natuurlijk, voor een schapenboer is een reële bedreiging voor zijn bedrijfsvoering en gevoel van veiligheid terug: de wolf. Dat is zwaar. Het is niet zo simpel als we zouden willen (en als alle oproepen om de wolf met rust te laten of dood te schieten suggereren). Willen wij samenleven met de wolf, en volgens mij zullen we wel moeten, dan wordt dat hard werken. Dit samenleven gebeurt niet met de neus in de boeken, maar met de voeten in de modder, zoals Ray Dorgelo en zijn team laat zien. In plaats van de pen te pakken en columns te schrijven, zo leerden zij mij, kunnen we beter de laarzen aandoen en het veld in. En dan vooral samen!

Jos Spijkerman woont in Groningen en is inmiddels afgestudeerd filosoof en planoloog. Naast dat hij graag de pen pakt om columns en essays te schrijven, is hij aan het werk als adviseur ruimtelijke ordening bij een ingenieursbureau. Daar houdt hij zich bezig met de andere grote dreiging voor Nederlandse boeren en bewoners: de Waterwolf.